Diotima - cover.png

Diotima

Het leven op aarde is in de loop van de evolutie geschonden - men kan zelfs zeggen, geperverteerd - door het ontstaan van de dierlijkheid, een wrede, meedogenloze vorm van leven. Dieren zijn heterotroof, zij voeden zich met organisch materiaal. Dieren doden om te leven. Planten daarentegen zijn autotroof. Zij voeden zich met anorganisch materiaal en hoeven niemand te doden om zelf te kunnen leven. Met het ontstaan van de dieren is het lijden op aarde ontstaan. Pijn en angst zijn samen met agressie en geweld  kenmerken van het dierlijk bestaan. Ook de mens is een dier. Maar in de mens is het morele besef opgekomen dat het lijden in al zijn vormen een kwaad is. Moraliteit houdt in mededogen. De verschijning van de mens is een correctie op de gruwel van strijd, geweld en bloeddorstigheid die in de dierlijke natuur heerst. De mens is het ambigue wezen dat tegelijk een dierlijk en een moreel wezen is. De haast permanente toestand van oorlog die de menselijke geschiedenis tekent, kan erop wijzen dat de mens bezig is te falen in zijn evolutionaire functie. Al blijft er ook hoop: want ook het moreel besef groeit: het besef van de noodzaak van vrede, rechtvaardigheid, solidariteit.

Diotima, de wijze vrouw die ooit Socrates geleerd heeft wat liefde is, verschijnt in deze novelle weer in levenden lijve. Zij legt Kobe, de straatmuzikant, uit hoe de dierlijkheid op aarde het allesoverheersende probleem is. Word als een plant, houdt zij hem voor. Word zoals deze hogere, meer geslaagde levensvorm. Er zal geen vrede op aarde heersen, en het lijden zal eindeloos zijn, zolang dieren bestaan.

Een hoofdrol in het verhaal speelt Camille, de hond van Kobe. Diotima realiseert zich dat Kobe, nooit zal kunnen scheiden van zijn hond. Daardoor loopt het verhaal uit op een paradoxale en pijnlijke vaststelling: de liefde voor het leven verhindert de voltooiing van het leven.

Uitgeverij Pelckmans, Kapellen

2008

142 blz.